zondag 30 mei 2010

Mama mia

Ik heb geluk deze ochtend. Ik kan een stoeltje bemachtigen in de dala dala die me naar mijn werk brengt. Een wandeling naar kantoor duurt nog eens zo lang niet, en is veruit een gezondere en frissere start van de dag, maar is vaak niet haalbaar door verlaat vertrek uit huis. Deze keer hoef ik niet met mijn nek in een s-bocht gebogen al staand mijn evenwicht te bewaren. Er zijn meer stoeltjes vrij zelfs. Veel meer... Zo zit ik vervolgens op 1 minuut loopafstand van mijn huis en vijftien bij kantoor vandaan minstens zolang in het busje te wachten tot de conducteur en chauffeur het vol genoeg vinden voor vertrek. Iedere paar minuten spoed de conducteur zich meer gehaast dan geruststellend ‘Tuhende’ (‘we gaan’) te zeggen, om ons de ijdele ‘hoop’ te geven dat we zullen gaan. Dan eindigt het indrukken van het gaspedaal en ronken van de motor eindelijk daadwerkelijk in een beweging vooruit. Na amper 2 meter maken we een U-bocht naar rechts, die ons verder van het doel afbrengt... We gaan even twee dames aan de overkant van de straat oppikken, blijkt. Daar aangekomen treffen we twee arrogante gezichten, “Hoezo zouden wij met jou mee willen in jullie gammele bus als we moeten staan. We wachten wel op een volgende dala....” Resultaatloos maakt de chaufeur zijn rondje af en vervolgen we de hoofdweg op weg naar kantoor.
Bij de volgende halte stapt een kleine oudere man in en zet zich op het vrijgekomen stoeltje naast me. Habari, zegt ie, en knikt me goede dag. Zijn daaropvolgende woorden geven me een glimlach. "Mama mia". Verrast kijk ik hem aan. Spreekt hij Italiaans? Kent hij ABBA? Deze film hebben we onlangs gekeken in de tweewekelijks op woensdag tot bioscoop omgetoverde Pizzeria. Vandaar de associatie. Dat in Tanzania die twee woorden ook een Swahili betekenis hebben, ontglipt me even deze ochtend. Mama (geef mij) mia (shilling). Mama, geef me honderd shilling... Wanneer ik later afreken in een klein straatwinkeltje valt het kwartje. Welpotver... Ten eerste voor ‘mama’. al weet ik dat hem noch om de leeftijd nog om de aard van het woord te doen is. Mama, aunty, dada (sister) worden afwisselend gebruikt, als Mzungu (blanke) niet de aanspreekvorm is. Dan de vraag om geld, al is het nog zo weinig (aanzienlijk minder dan een kwartje). Hij vraagt de anderen niet. Een bijkomstigheid van het leven als ‘rijke’ blanke in een armer deel van de weer. Geregeld geef ik wat aan een zwerver of gehandicapte die het hier zorgwekkend moeilijk hebben. Geen Nederlandse zorgstaat die goed voor de medemens zorgt. Maar vraag het me niet in de dala dala, in de vroege ochtend, als alle aandacht toch al voor mij is. Als enige mzungu, terwijl de anderen in hun grote landrovers op gepaste afstand van de bevolking voortgaan, ben ik doorgaans onderwerp van de Mzungu grapjes van de conducteur die ik niet versta. Met 14 lachers tot gevolg, en 28 ogen op mij gericht. Mama mia!

dinsdag 18 mei 2010

Film fragment


De hekken gaan open. Mannen, vrouwen, kinderen dringen zich door de kleine opening die is vrij gemaakt. Op weg naar de ferry. De hekken openden zich toen de boot aanlegde, dus even zoveel mensen lopen ons tegemoet. Zij willen het vasteland op. Met koffers en balen op hun hoofd passeren ze ons. Met een klein rugzakje op mijn rug probeer ik me staande te houden. En mijn weg naar de ferry te vinden zonder al te veel ongemakken, daarbij lettend op de bagage. Mijn weekend aan zee loop ten einde. Twee dagen die zijn doorgebracht met andere westerse vrijwilligers, in kleine hutjes aan het strand.
Dat was luxe en relaxt. En nu voelt het als een scene uit een film. Welke? Fragmenten uit ‘de witte maasai’ spoelen door mijn hoofd. Het zou d’r in passen. Hectiek, bedrijvigheid en gebrek aan eigen ruimte. Een wit gezicht tussen vele donkerdere exemplaren. Surreëel voor velen, en heel even ook voor mij. Het thuisgevoel wordt een enkele seconde uitgedaagd wanneer ik me realiseer hoe anders de omgeving is hier dan in mijn andere thuis in Nederland. Toch voelt het beiden goed en verdomd eigen. De wortels meanderen, en ankeren zich niet alleen daar waar de wieg heeft gestaan.
En dan schuifel ik samen met de mannen, vrouwen en kinderen om me heen in ritmische golfbewegingen de ferry op. De zoete kruidenaroma’s uit de baal op het hoofd van de vrouw voor mij, weëe vislucht uit aangrenzend water en de penetrante okselgeur van mijn buurman vechten om als eerste mijn neus binnen te dringen. Inmiddels zweet ik pareltjes op mijn rug, en is dat waarschijnlijk ook niet echt meer met rozenwater te vergelijken.
Later zit ik in een bus, op weg van Dar naar Dodoma. Twee Maasai jongens bezetten de stoelen aan de andere kant van het gangpad. Een luxe bus waarin de conducteur ons via microfoon echo-end vertelt dat we vooral de gordels vast moeten doen. Mijn buurman legt de verwarde maasai uit wat ze moeten doen met de veiligheidsgordel die in twee delen links en rechts van hen bungelt. Gaat gehoorzaam, maar ook ongemakkelijk. Is het de eerste keer voor hen in een bus? Waar gaan ze heen? Waar komen ze vandaan? Hun doeken liggen losjes om het lijf en fungeren als bedekking tegen het licht tijdens het slapen.
Ik luister naar muziek. De Afrikaanse klanken die door de oordopjes naar binnen stromen ademen het Afrika waar ik zo van houd en waar mijn wortels zo goed aarden: vol energie, kleur, warmte, ruimte, ritme. En houden de B-film geluiden een beetje buiten. Want de films draaien als vanouds, met Steven K. in de hoofdrol. Deze keer is hij een dorpse jongen, gehuld in gewaden die de rekwisieten afdeling vast nog in de oude doos had liggen. Uit de tijd. Op het scherm twee Maasai mannen die een fiets willen kopen maar geen geld hebben en daarom met een levende geit een veel te hoge prijs betalen. Gelachen wordt vollop in de bus, ook door de in rood-blauwe kleden gehulde buurjongens. Voelen zijzelf zich nu ook onderdeel van een film?